Judowedstrijden
Algemeen:
In een judowedstrijd strijden 2 spelers tegen elkaar.
Om duidelijk te maken door wie er een score is behaald, draagt de ene een wit judopak en de ander een blauw judopak.
Omdat bij de jeugd niet iedereen een blauw en een wit pak heeft, krijgen de spelers daar vaak bovenop hun eigen judoband een witte of blauwe (vaak ook een rode) band aan.
De scores die de spelers nu behalen kunnen op het scorebord worden aangegeven.
|
0
|
|
|
0
|
|
|
0
|
|
|
0
|
|
|
0
|
|
|
0
|
|
IPPON
|
WAZA-ARI
|
STRAF
|
IPPON
|
WAZA-ARI
|
STRAF
|
Je kunt op de volgende manier punten scoren:
- de tegenstander op de grond werpen
- de tegenstander langere tijd (vanaf 10 seconden) in een houdgreep houden
- de tegenstander laten opgeven (afkloppen), bijvoorbeeld door een houdgreep heel stevig vast
te houden of een wurging (vanaf 12 jaar) of een armklem (vanaf 16 jaar) toe te passen.
Er zijn 2 verschillende scores: waza-ari en ippon.
De hoogste score die je in judo kunt halen is de ippon.
Je krijgt een ippon als
- je iemand volledig op zijn rug werpt
- je iemand 20 seconden in een houdgreep weet vast te houden
- je de ander dwingt op te geven (af te kloppen).
Als er een ippon is gescoord, is de wedstrijd afgelopen.
De lagere score is de waza-ari.
Je krijgt een waza-ari als
- je iemand niet volledig op zijn rug werpt, maar bijvoorbeeld op zijn zij
- je iemand tussen de 10 en 19 seconden in een houdgreep weet vast te houden
Straffen zijn een belangrijk onderdeel van een judowedstrijd. Je krijgt een straf als je iets doet wat niet mag. Als op het einde van de wedstrijd (in een officiële wedstrijd na verlengin) de stand gelijk is, geven de straffen de doorslag. De speler met de minste straffen heeft dan gewonnen. Een speler die 3 straffen krijgt, wordt gediskwalificeerd. De tegenstander krijgt dan een ippon.